Origines
Tijdens de koloniale periode kwamen seksuele relaties tussen Belgische kolonialen en Afrikaanse vrouwen, die "ménagères" werden genoemd, veelvuldig voor. Uit deze relaties van uiteenlopende aard en duur werden talrijke kinderen geboren, waarvan het precieze aantal tot vandaag onbekend blijft.
Deze kinderen, die buiten de binaire categorieën "zwart" en "blank" vielen, werden "mulatten" genoemd en waren het voorwerp van veel discussie omdat zij niet pasten in het dominante rassendiscours. Bijgevolg werden koloniale agenten stelselmatig aangespoord om een discreet onderzoek in te stellen naar de vermoedelijke vaders van deze kinderen.
De archiefdocumenten die hierbij werden geproduceerd geven ons ook een inkijk in de levens en stemmen van de moeders, al blijft de interpretatie van deze bronnen bijzonder complex.
Bevraging van een Rwandese moeder, Nyanza, 1957, ARA2, RWABU, individueel dossier.
Dit proces-verbaal, in januari 1957 opgesteld door de gewestbeheerder en de gerechtsdirecteur van Nyanza in Ruanda-Urundi, geeft een voorbeeld van hoe de koloniale autoriteiten te werk gingen om de moeders van metissenkinderen te bevragen naar de identiteit van hun biologische vader.
Hier wordt de moeder ondervraagd over haar relatie met een getrouwde gezondheidswerker, die naar verluidt heeft geleid tot de geboorte van een meisje in 1956. Enerzijds merken we op dat het gebruik van de term "ménagère" impliceerde dat de vrouw seksuele betrekkingen met haar "werkgever" onderhield. Anderzijds illustreert dit document het wantrouwen van de gewestbeheerder, die de oprechtheid van de moeder duidelijk in twijfel trekt en lijkt aan te nemen dat een ongehuwde Afrikaanse vrouw van haar leeftijd tijdens de periode van de conceptie van het kind relaties met verschillende mannen moet hebben gehad.
Wanneer het onderzoeksteam de biologische vader van een metis persoon kan identificeren, niet zelden dankzij informatie die door de metissen zelf wordt aangebracht, zijn de dossiers van de "Dienst Afrikaans Personeel" één van de meest aangewezen pistes voor het vinden van aanvullende informatie.
Deze dossiers zijn hoofdzakelijk van een administratieve aard en stellen de onderzoekers in staat om de loopbaan van een ambtenaar binnen de koloniale administratie te reconstrueren. Deze dossiers bevatten diverse correspondentie, evaluaties van de houding en het gedrag van de ambtenaar, documenteren eventuele disciplinaire straffen, bevatten soms een foto, ezv. Deze documenten reiken dus elementen aan die ons in staat stellen om de persoonlijkheid van de koloniale ambtenaar tot op zekere hoogte beter te begrijpen.
In zeer zeldzame gevallen bevat het personeelsdossier expliciete vermeldingen of verwijzingen naar de buitenechtelijke, al dan niet gemengde, kinderen van het personeelslid. Onder de vaders van metissen vindt men echter niet alleen Belgische werknemers van de koloniale administratie. Sommigen waren werkzaam in de privésector (mijnen, plantages, enz.), anderen behoorden tot de grote internationale gemeenschap in Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi. Een behoorlijk aantal metissen had Portugese, Griekse, Italiaanse, Libanese vaders, enz. Helaas zijn er weinig bronnen beschikbaar die we systematisch kunnen aanboren om meer te leren over de vaders die in de privésector werkten, gezien bedrijven vrijgesteld waren van wettelijke verplichtingen rond het bewaren en ontsluiten van hun archieven.
Daarnaast werden er ook metissen geboren uit relaties tussen witte vrouwen en zwarte mannen, zowel in België als in de Afrikaanse gebieden onder Belgisch bewind, maar zij vertegenwoordigen slechts een kleine minderheid.
© Algemeen Rijksarchief - Depot Joseph Cuvelier
Oproep gericht aan de gerechtelijke politie tot het verzamelen van informatie over de vermoedelijke vader op aanvraag van het Openbaar Ministerie, Usumbura (Bujumbura), 1958, ARA2, RWABU, individueel dossier.
Geconfronteerd met het grote aantal metissenkinderen die niet wettelijk door hun vaders werden erkend, werden koloniale agenten zowel door de overheid, als door publieke figuren en diverse verenigingen aangespoord om een onderzoek naar de biologische vaders in te stellen en hen te verplichten om voor de kosten van hun "onderhoud" in te staan. De plaatsing van metissenkinderen in de vaak door de staat gesubsidieerde instellingen vereiste namelijk ook de nodige financiële middelen.
In dit voorbeeld draagt de rechtbank van eerste aanleg van Usumbura (nu Bujumbura) een officier van de gerechtelijke politie van Muhinga op een onderzoek in te stellen naar de vader van een metissenkind. De agent diende alle getuigenissen te verzamelen die zouden kunnen ontkennen of bevestigen dat de heer X de vader is, en deze man te ondervragen zodra het bewijsmateriaal was verzameld.
Proces-verbaal opgesteld door de voogdijcommissie van Kigali, Kigali, 1957, ARA2, RWABU, individueel dossier.
In heel wat documenten is een vingerafdruk het enige spoor dat de Afrikaanse moeders hebben nagelaten. Archieven worden geproduceerd in een welbepaalde context en tijdskader. Ze laten de aanwezigheid van bepaalde ideologieën en stereotypen voelen en geven vaak alleen het dominante gezichtspunt weer.
In de zogenaamde koloniale archieven worden de gekoloniseerde bevolkingsgroepen dikwijls tot object (of zelfs tot studieobject) gereduceerd en vangen we slechts zijdelings of vluchtig impressies van hun acties en stemmen op. Afrikaanse vrouwen zijn des te meer ondervertegenwoordigd omdat ze werden blootgesteld aan een dubbele discriminatie, zowel op grond van ras als geslacht. Hun stemmen hebben daarom slechts zeer beperkt hun weerslag in de archieven gevonden.
Het team besteedt extra aandacht aan de weinige sporen die we van de Afrikaanse moeders in documenten terugvinden, zoals vingerafdrukken of antwoorden op ondervragingen die tot doel hadden de vaders van de kinderen te identificeren. De onderzoekers trachten de echo's van deze gedempte stemmen te versterken, zonder deze te overinterpreteren.
« Ménagère et enfant mulâtre » (originele titel), ca 1905, AP.0.027185, collectie AfricaMuseum, C. Vandekelder.
Hoewel het onderzoeksteam vooral tekstuele bronnen analyseert, bestuderen ze sporadisch ook iconografische bronnen. Foto's nemen deel aan de productie van een discours en aan het scheppen en verspreiden van stereotypen. Van daaruit brengen ze andere elementen aan om de gebeurtenissen uit het verleden te beter te begrijpen.
Deze twee portretten getiteld "ménagère en mulattenkind" en "Inlandse vrouw en mulattenkind" werden circa 1905 geproduceerd. Zij worden thans bewaard in de iconografische collecties van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika en verbeelden hetzelfde model: een moeder en haar gemengde kind. Het opschrift is opgesteld volgens een descriptieve en "wetenschappelijke" stijl. Toch is dit zeer onthullend over de heersende mentaliteiten: de identiteiten van de afgebeelde vrouw en kind worden niet vermeld, de jonge vrouw wordt aangeduid met de term "ménagère", de baby met zijn raciale categorie.
« Femme indigène et enfant mulâtre » (originele titel), ca 1905, collectie AfricaMuseum, EP.0.0.2797, collectie AfricaMuseum, C. Vandekelder.
In deze periode stelden etnografische foto's de "Ander" voor als een exotische curiositeit. De analyse van beelden kan uiterst complex zijn en vereist een gesofisticeerde contextualisering met aandacht voor verschillende elementen om tot een kritische lezing te komen.